De verliefde ezel
Book Excerpt
Ik keek van den een naar den ander.
--Wie is dan de een en wie is de ander? vroeg ik.
Ze schudden hoofden en handen.
--We weten het zelve soms niet! bekenden zij.
Ik lachte, toch in mijn binnenborst geschokt in mijn vertrouwen.
--Ik moet tóch gaan, zeide ik. Ik zàl ook gaan, zeide ik moediger. Avontuur, zelfs van heksen, stoot mij niet af. Bang was ik nooit. Fotis, riep ik het meisje toe; wat bereiden ze voor op het plein?
Want fakkels werden hier en daar op het donkere plein in gestampt.
--Heer, antwoordde Fotis en lachte als een roos; het zijn de rond trekkende kunstenmakers, die gehoord hebben, dat gij in purper en parels reist en die een voorstelling geven komen.
Ik lachte helderder.
--Laat ze komen! riep ik. Laat ze komen! Zij zullen ons verstrooien voor wij slapen gaan en wij zullen niet van heksen droomen.
En met ketelmuziek kwamen zij op: twee mannen, drie meisjes, vier jon