De schat in het Zilvermeer
Book Excerpt
"Nientropan-hawi," antwoordde de gevraagde bedaard en bescheiden.
"Tot welken stam behoort gij?"
"Tonkawa."
"Zoo, dus tot de makke roodhuiden, die bang zijn voor een kat--verstaat gij dat: bang voor een kat, al ware het 't kleinste poesje! Ik zal geen lange morgenspraak met u maken. Dus, wilt gij drinken!"
"Ik niet drinken vuurwater."
Hij zeide dit, in weerwil van den dreigenden toon, waarop de kornel gesproken had, even bedaard als vroeger. Laatstgenoemde gaf hem echter een oorvijg, die klonk als een klok.
"Ziedaar dan, roode lafaard!" riep hij uit. "Ik wil mij niet anders wreken, omdat ik zulk een ellendeling te ver beneden mij acht."
Terwijl de klap gegeven werd, greep de hand van den jongeren Indiaan terstond onder zijn tsoeni-gewaad, ontwijfelbaar naar een wapen, en tegelijk sloeg hij zijn oogen