De ruiters van Zuid-Afrika
Book Excerpt
Beiden bestijgen hun paarden; luid blaffend stuift de hond vooruit en de magere Vijftigponder maakt met zijn oude, stijve pooten een armzalige figuur naast Lena's jongen, trappelenden goudvos.
»Wat is dat daar?" vraagt Marling, naar een soort molen wijzend aan hun linkerhand.
»Dat is onze korenmolen," zegt Lena met zekere deftigheid; »Grootvader heeft hem vijf jaar geleden laten bouwen. Hij kan door wind en water worden gedreven--kijk maar! Is er water genoeg in de beek, die van de heuvelen neerstroomt, dan komen de groote schepraderen in beweging, die de steenen doen draaien, en is er geen water, dan moeten de molenroeden het kunnen."
»'t Is vernuftig uitgedacht," zegt Marling, »maar de molen staat te laag; hij kan geen wind genoeg vangen."
»En als hij op den heuvel stond," antwoordt Lena, »dan zou het water de schepraderen niet kunnen bereike