Titus Andronicus
Book Excerpt
TITUS. Ontzettend! welk een grof verwijt is dit?
SATURNINUS. Maar ga vrij voort; geef 't wankelmoedig ding Aan hem, die daar zijn zwaard voor haar gezwaaid heeft. Een dapp're schoonzoon valt u zoo ten deel, Juist goed, om, met uw drieste zoons verbonden, Beroerders van 't Romeinsch gebied te zijn.
TITUS. Elk woord vlijmt als een dolk mijn bloedend hart.
SATURNINUS. Dies, schoone Tamora, vorstin der Gothen, Die, als de kuische Phoebe hare nymfen, Al Rome's schoonste vrouwen overstraalt,-- Zie, als mijn rasse keus u kan behagen, Verkies ik, Tamora, u tot mijn bruid, En maak terstond u keizerin van Rome. Spreek, juicht gij, koningin der Gothen, toe? Bij alle goden zweer ik hier van Rome,-- Ziet, priesters zijn nabij, 't gewijde water, De toortsen, die hel vlammen; alles staat Bereid ter