Andersens Sproken en vertellingen
Book Excerpt
En zoo werd het eendje voor drie weken op de proef aangenomen; maar er kwamen geen eieren. En de kater was heer in huis, en de kip was er zoo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!» Want zij dachten, dat zij de helft waren, en verreweg de beste helft. Het eendje gaf als zijn meening te kennen, dat het toch ook wel eens anders zou kunnen zijn; maar dat kon de kip niet velen.
«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
«Neen.»
«Welnu, wil je dan wel eens zwijgen?»
En de kater zei: «Kun je een hoogen rug zetten en spinnen en maken, dat er vonken uit je lijf komen?»
«Neen.»
«Dan mag je ook geen meening hebben, als verstandige lieden met elkaar spreken.»
En het eendje zat in den hoek en voelde zich diep ongelukkig; daar drong de zonneschijn in het huisje door; het kreeg zulk een lust om in het water te zwemme